‘Juridische taal kan áltijd helderder’ – het is een populaire boodschap. Het is inderdaad heerlijk om te geloven dat de grond van cake is en er limonade uit de kraan komt. Maar is het ook reëel? Kan en moet juridisch taalgebruik in alle gevallen helderder? En hoe komt juridische taal soms zo onhelder? Ik vroeg het mezelf af. Ik groef in mijn ervaring als tekstschrijver en schrijftrainer. En ik vroeg het John van Loo, advocaat en partner bij Labré Advocaten.
Veel mensen kennen niet de redenen waarom juridische taal is zoals zij is. Ikzelf hoor van oorsprong ook bij die mensen. Maar in mijn werk als tekstschrijver en schrijftrainer met verschillende juristen heb ik steeds meer redenen ontdekt waarom typisch juridisch taalgebruik is zoals het is. Bijvoorbeeld tijdens het onderhandelen over en het schrijven van helderder polisvoorwaarden. Sommige redenen vind ik fantastisch – ze blijven recht overeind. Andere redenen mogen wat mij betreft meteen van tafel.
Waarom Jip en Jan niet altijd kan: een juridische tekst functioneert binnen een context
Laten we beginnen met waarom een juridische tekst soms simpelweg niet helderder kán. (Wil het juridisch gezien een functionerende tekst blijven, that is.) Tuurlijk: in een ideale wereld kan een juridische tekst altijd helderder. Alles is immers uit te leggen in de taal van Jip en Janneke, je buurvrouw of je oom. Toch ben je er daarmee niet.
De aanpak van zo ver mogelijk versimpelen gaat namelijk voorbij aan de context waarin een juridische tekst zich bevindt. Die context is dat de tekst moet functioneren in een land en in een rechtssysteem – kortom, binnen wettelijke kaders die al vaststaan. Die al op een bepaalde manier omschreven zijn. En die vaak een lange wordingsgeschiedenis hebben. Een juridische tekst moet zo helder mogelijk zijn, maar ook werkbaar blijven in de context van die wettelijke kaders. En onze wetten zijn tot op de dag van vandaag nu eenmaal niet in heldere taal herschreven. Of dat niet eens moet gebeuren, is een andere discussie. Juridische teksten die we nu schrijven, moeten functioneren binnen de juridische kaders die er nu zijn. Een notaris legde mij ooit uit dat het voor hem beroepsmatig gewoon veiliger was om oubollige, ambtelijke juridische formuleringen te kopiëren. Hierover bestond immers al veel jurisprudentie.
Begrijp me goed – het streven naar heldere taal is loffelijk. Ik zou geen beste tekstschrijver zijn als ik dat zou ontkennen. Maar een juridische tekst ‘platslaan’ tot wat je verstaat onder helder taalgebruik, kan net zo goed verkeerd uitpakken doordat de tekst juridisch gezien juist vager wordt. De formuleringen zijn juridisch gezien al snel te breed of juist te nauw.
Iets met seks
Een voorbeeld. Neem de polisvoorwaarden van de aansprakelijkheidsverzekering van de HEMA, waarin staat: ‘Doet u iets wat met seks te maken heeft of wat daarop lijkt? En is er daardoor schade? Dan betalen we daar niet voor. We betalen ook niet voor de schade als u lid was van een groep en iemand anders uit de groep iets deed wat met seks te maken heeft.’
De woorden in dit fragment zijn op zichzelf niet moeilijk. Dat valt toe te juichen. Maar de voorwaarde is zo vaag omschreven dat ik nog steeds niet begrijp wat er staat. Wat betekent ‘iets doen wat met seks te maken heeft’? Of, nog moeilijker: wat daarop lijkt? Ik kan me er van alles bij voorstellen, maar wat is de bedoeling van de verzekeraar hier? Als die bedoeling niet duidelijk is, kan de rechter het contract niet interpreteren. Wat hier staat, lijkt te moeten gaan over verkrachting of incest. Of misschien ook SM? In ieder geval sluit het artikel nu veel meer uit dan alleen schade door verkrachting, incest of SM. Namelijk ‘alles wat met seks te maken heeft’. We kunnen alleen gissen.
De bottleneck: juridisch gezien ‘onvoldoende bepaald’
John van Loo, advocaat en partner bij Labré Advocaten: ‘Wat hier staat, kun je vanuit juridisch oogpunt zien als “onvoldoende bepaald”. Het is wel heel breed, maar gewoon te vaag. En daarmee kan het ook zaken uitsluiten die wel degelijk onder de polis horen te vallen. Dat ondermijnt de primaire prestatieplicht van verzekeraars. Dit is, simpel uitgelegd, de plicht van verzekeraars om te vergoeden in geval van schade, als de verzekerde dat redelijkerwijs mag verwachten. Een AVP (aansprakelijkheidsverzekering particulier) is in de regel bedoeld om dekking te geven tegen een wettelijke aansprakelijkheid zolang geen sprake is van opzet om schade toe te brengen of van roekeloos gedrag (waarbij de kans op schade in het verlengde ligt van de gedraging). Er zijn dus wat grensgevallen te bedenken en die beoogt de verzekeraar uit te sluiten. Maar niet meer dan dat.’
Waar een contract onduidelijk is, interpreteert de rechter
Het belangrijkste, betoogt Van Loo, is dat het gaat om een duidelijk contract. ‘Ik vind het goed dat de HEMA een poging doet om begrijpelijke contractvoorwaarden te gebruiken. Maar met dit voorbeeld is de verzekerde niet beter af. Wat is nu de bedoeling van de partijen hier? Als die bedoeling niet duidelijk is, kan een contract – polisvoorwaarden vormen samen met het polisblad ook een contract – niet geïnterpreteerd worden. En in alle gevallen waar niet helder is wat wordt bedoeld, als een zuiver grammaticale betekenis dus onvoldoende is, zal de rechter het contract interpreteren. Hij beperkt het of vult het aan. Afhankelijk van de bedoeling van de partijen toen zij het contract aangingen. Wat konden en mochten zij van elkaar verwachten? “Haviltexen” noemen we dat, genoemd naar een uitspraak van de Hoge Raad uit 1981 waar deze taak van de rechter voor het eerst heel duidelijk werd omschreven.’
Waar kan juridisch taalgebruik dan wél helderder?
Desondanks is er binnen de context waarin juridische teksten hun werk moeten doen, wel degelijk nog een wereld te winnen. Lang niet altijd vereisen de juridische context en het doel van de tekst dat deze bol staat van de ambtelijke woorden, de tangconstructies en de gevallen van lijdende vorm en naamwoordstijl. Lang niet altijd is het juridisch verklaarbaar dat de lezer zo weinig direct wordt aangesproken en dat de tekststructuur opgesteld is vanuit het oogpunt van de schrijver in plaats van de lezer.
Van Loo is hier helder over: ‘Om duidelijk te zeggen wat je bedoelt, heb je soms wel véél woorden nodig, maar niet per se moeilijke.’ Van Loo schreef bijvoorbeeld de algemene voorwaarden voor tassenfabrikant Cellarrich Wholesale. Zijn artikel 10 over intellectueel eigendom luidde: ‘Onze ontwerpen zijn van ons. Daar is geen misverstand over. Wij hebben ze zelf bedacht en daarom behoren alle rechten van intellectueel eigendom ten aanzien van ontwerpen, afbeeldingen en modellen aan ons toe en dus niet aan u.’
Onnodig wollig taalgebruik door juristen: een paar oorzaken
Hoe kan het dat juristen, óók daar waar het strikt juridisch gezien niet nodig is, tóch wollig schrijven? John van Loo: ‘Het begint natuurlijk al bij de wetteksten zelf en de jurisprudentie die daaruit is ontstaan. Die teksten zijn vaak archaïsch (om maar een mooi Nederlands woord te gebruiken) en staan vol met bijzinnen. En dat wordt dan het referentiekader van de gebruiker van die teksten.’
‘Goedbedoelende amateurs’: over opleiding en traditie
‘Aan taal wordt in de academische opleiding van juristen verder nauwelijks aandacht besteed’, noemt Van Loo een tweede reden. ‘Dat maakt ons goedbedoelende amateurs op taalgebied. Daar komt nog bij dat het leermodel binnen de advocatuur (zoals het oude gildesysteem) met zich meebrengt dat de schrijfstijl van de leermeester wordt doorgegeven aan de leerling. De beginnende advocaat leert dus schrijven van zijn “patroon”. Inclusief ouderwets taalgebruik.’ Dat zou goed kunnen: een gebrek aan opleiding en schrijfvaardigheid, in combinatie met traditie.
Rookgordijnen en bedrijfscultuur
In het verlengde hiervan ontdekte ik als schrijftrainer nog een andere mogelijke oorzaak van onnodig ondoorgrondelijk taalgebruik door juristen. Die oorzaak schurkt aan tegen bedrijfscultuur. Een niet nader te noemen jurist vertrouwde mij ooit toe dat hij ingewikkelde juridische taal ook gebruikte als instrument om bewust een rookgordijn op te trekken. Of om bij de cliënt de indruk te wekken dat deze te maken heeft met een vakman – dat hij ‘waar krijgt voor zijn geld’. Deze oorzaken van wollig taalgebruik zijn met een training in schrijfvaardigheid alleen niet op te lossen. Om dit op te lossen, is ook een verandering in de bedrijfscultuur nodig.
Focus op argumentatie
Tot slot ligt de focus van juristen wellicht niet (alleen) op formuleren, maar ook sterk op argumentatie. Van Loo: ‘Meestal is het doel van onze stukken overtuigen of informeren. Ik vraag mezelf dan af hoe ik dat bij de desbetreffende geadresseerde het best kan doen. Dat is dus niet altijd hetzelfde. Ik kies daarvoor bewust mijn woorden. Om te overtuigen moet het stuk ook nog eens logisch in elkaar zitten. Een rechter prikt er feilloos doorheen als de logica ontbreekt en het stuk niet op zichzelf staat. Al met al niet eenvoudig.’
Conclusie: balanceren op het koord
Mijn conclusie is dat juridische taal verhelderen helemaal niet zo simpel is als het lijkt. Het is de taak van een tekstschrijver om te balanceren op het koord. Om de balans te bewaren tussen juridische taal waar dit nodig is, en heldere taal waar het kan. Dat kan door samen met een jurist om te tafel te gaan. Dan is de grond misschien niet van cake. En komt er geen limonade uit de kraan. Maar het zoet is wel degelijk voorhanden.